Akaso: hoe voorkom je culturele toe-eigening?

Geüpdatet op 19 november 2018 door Isabelle
Akaso: hoe voorkom je culturele toe-eigening?

Er vloeit de laatste tijd heel wat inkt over het ongelooflijke potentieel van Afrika als modecontinent: een dikke vijftig landen, duizend keer zoveel verschillende stijlen en ambachten én de groeiende interesse van Westerse consumenten in Afrikaans design. Steek als Belgische designer een leuke wax print in je collectie en je raakt meteen een gevoelige snaar –zowel positief als negatief: de gemiddelde consument koopt het met veel enthousiasme, een meer kritisch exemplaar stelt zich de vraag aan wié het ontwerp werkelijk toebehoort: de artiest die het oorspronkelijk ontwierp, of de slimme designer die zich erdoor liet “inspireren” –een term die veel ladingen dekt. De vraag van culturele toe-eigening dringt zich op en een zwart/wit antwoord blijkt moeilijk te geven. Het Belgische Akaso doet alvast een gooi naar dat antwoord in de vorm van een “collaborative design” project: een uniek kledinglabel dat voortvloeit uit een samenwerking van Ethiopische artiesten en Belgische designers.   

Philippe Vertriest, het brein achter het label, gelooft in de kracht van het toeval –“Akaso” verwijst dan ook naar het Italiaanse “a caso” . Een keten van onverwachte lotspelingen bracht hem er immers toe zijn functie als design directeur bij het oerbelgische lingeriebedrijf Vandevelde op te geven, op onwaarschijnlijke zoektocht naar een afgelegen stam in putje Afrika te trekken en uit dié rijke ontmoeting een prachtige garderobe naar de Belgische winkelrekken te vervoeren. “Ik was niet bepaald een Afrika expert, maar mijn vrouw en ik hebben twee dochters uit Ethopië geadopteerd en ik wilde graag meer leren over hun cultuur. Hoe meer ik mij erin verdiepte, hoe meer het me opviel dat ons beeld van Afrika helemaal niet strookt met de kunst en cultuur die daar werkelijk heerst. Ik kreeg op een bepaald moment een oud fotoboek in handen over bodypainting art, met foto’s van over de hele wereld. Het boek dateert uit de jaren zeventig, maar bracht een opvallend moderne invalshoek: geen geromantiseerde cliché plaatjes, wel gedetoureerde lichamen, wat de impact van de bodypaint dubbel zo sterk maakte. Er was een volledig hoofdstuk gewijd aan een zekere Kara stam in Zuid-Ethiopië. Ik vond hun kleuren, motieven en symbolen opvallend universeel: streepjes, bollerjes, golfjes. Het bleef door mijn hoofd spoken, het leek me interessant daar ‘iets’ rond uit te werken, en op een dag dacht ik ‘wat als we de eigenaars van die kunst eens mee aan de ontwerptafel uitnodigden? Er is zo blijkt ongelooflijk veel design in Afrika, maar als dat naar hier wordt vertaald, worden de oorspronkelijke makers ervan vaak niet betrokken.”

Op zoek naar de Kara

Het idee was er dus al, nu nog contact maken met de artiesten in kwestie. De realiteit bleek daarbij een pak minder vlot te verlopen dan het enthousiasme achter het project. “De stam is letterlijk en figuurlijk afgelegen. Ik kende niets of niemand in Ethiopië en de eerste stap was via alle mogelijke soorten connecties en media een lokaal netwerk uit te bouwen. Dat kwam pas echt goed van de grond toen ik in contact kwam met een antropoloog ter plekke. Bleek dat ik toestemming nodig had om de Kara stam, één van Afrika’s kleinste, meest authentieke en dus ook meest beschermde gemeenschappen, te benaderen. Wat volgde was een lange tocht langs alle mogelijke niveau’s van overheidsinstanties: van presidenten tot lokale schepenen die moesten beslissen of mijn project een wild idee was, of toch een kleine slaagkans. Officieel werd het goedgekeurd: wat aansprak, was het feit dat ik niet enkel ‘binnen’ wilde gaan om enkele sterke beelden te maken en dan weer zou verdwijnen, zoals de meeste cameraploegen, maar dat ik een zekere continuïteit nastreefde: een lange termijn samenwerking die gebaseerd was op wisselwerking met de mensen ter plaatse.

Nu moest de stam zelf ook nog akkoord zijn en toevallig kwam de juiste persoon op mijn pad terecht: een schepen die zijn zieke collega verving om mijn verhaal aan te horen en na afloop doodleuk vertelde dat hij lid was van de stam en mij wel wilde introduceren. Dat was puur geluk: voor hetzelfde geld was het de gewoonlijke ambtenaar en zou mijn zoektocht nog maanden aanmodderen. De jeep in en eindelijk langs die strenge douane dus, een urenlange tocht door een onbehouwen landschap –wegen zijn er uiteraard niet- om in het dorp zelf nòg maar eens mijn plan te moeten voorstellen en met knikkende knieën af te wachten of de mensen daar wilden meewerken of niet. Ik stond in mijn eentje op het dorpsplein, voor een raad van bewoners, en vertelde hen dat ik hun tekeningen wilde gebruiken om op Belgische kleren en accessoires te drukken, ze lachten en vonden het een wild idee. Diezelfde nacht nog werd ik uit mijn kampeerbed belicht met de boodschap dat ze heel graag wilden meewerken én zelfs al een team lokale artiesten hadden aangesteld voor het project, ongelooflijk! Volgende stap was in België een ontwerpersteam samen te brengen, dat zijn uiteindelijk Sandrina Fasoli en Michael Marson geworden, en die terug mee te nemen naar de Kara. Ik denk dat niemand in Ethiopië echt geloofde dat ik het zou doen, dat ze mij daar als een goed bedoelende fantast of zo aanzagen, want toen we daar zes maanden later, in december 2014,  daadwerkelijk stonden was de verbazing gigantisch en reageerde iedereen echt emotioneel.”

“Ik heb ervoor gekozen hier te produceren, de stukken moesten niet krampachtig gemaakt worden in Ethopië.”

“Ik heb er even over nagedacht, maar enkel door de stukken zelf hier te laten produceren, kan ik echt de kwaliteit bieden die een Westerse consument verwacht. We zijn er gewoon de beste in, laten we daar niet nederig over doen: materialen produceren en verwerken zit letterlijk in onze cultuur geweven. In die zin vind ik het een mooi huwelijk tussen beide culturen, elk met haar eigen tradities en specialisaties: daar zit een pool van creativiteit die gewoonweg niet op de juiste manier tot bij ons raakt en hier zit dat ongelooflijke vakmanschap.” Ter plekke werden de krachten tussen Sandrine en Michael enerzijds en een team van zes lokale artiesten anderzijds gebundeld. Het resultaat van twee intenstieve weken was een verzameling van 4000 foto’s, vier koffers vol papieren tekeningen en negen mensen die aan twee uitersten van de planeten even héél goed moesten uitblazen… “Het was geen uitrustend plezierreisje,” lacht Vertriest. “Eerst en vooral was er de logistieke kant van de onderneming: er is daar werkelijk niets en we moesten zelf in al onze noden voorzien, van primitieve kampeerinstallaties tot een jeep vol voedsel en drank. Je kan je inbeelden hoe ziek wij zouden worden van lokaal geteeld eten en ik keek er echt maniakaal op toe dat niemand er aan kwam. Om de vier dagen reden we een paar uur naar een ‘nabijgelegen’ dorp met sanitaire installaties om ons even op te frissen en dan terug aan het werk. Het was voor ons intens, maar dat geldt evenzeer voor de Kara’s: normaal lopen zij een tijdje rond met hun bodypaint en dat is een ander verhaal dan een hele namiddag lang te tekenen, foto’s maken, de creatie meteen weer afwassen en opnieuw beginnen. We lieten hen ook op papier tekenen, een volledig nieuwe ervaring waarmee sommigen al sneller vertrokken waren dan anderen.”

“Een deel van de opbrengst aan die arme stakkers doneren? Geen enkele Westerse artiest zou dat pikken.”

Zover dus voor het creatieve proces, maar Akaso heeft ook een commercieel hoofdstuk. “Ik run geen liefdadigheidsorganisatie. Mijn idee was vanaf het begin dat van een gelijkwaardige, duurzame uitwisseling: zowel op cultureel àls op financieel vlak. Ik ben geen voorstander van het principe om een deel van de opbrengst te doneren, want dan hangen zij af van hoeveel ik al dan niet verkoop. Vind je dat zelf eerlijk? Geen enkele Westerse artiest zou dat contract ondertekenen. Ik betaal de Ethiopische artiesten evenveel als ik een Belgische freelance artiest zou betalen, iedereen gelijk. Het is niet omdat ze zogezegd minder van de wereld afweten, dat ze moeten worden uitgebuit. Uiteraard zijn dat sommen die ter plekke als een bom geld worden ervaren, maar het is ook niet aan mij om paternalistisch te beslissen hoe ze dat moeten investeren. Ik betaal individuen, niet de gemeenschap, maar al snel is gebleken dat ze dat wel grotendeels als groep gebruiken. Zo weet ik dat ze met hun eerste ‘loon’ een ezel en een kar gekocht hebben om water te kunnen halen, een zegen voor de lokale meisjes en vrouwen. Met een tweede deel werd de bouw van een lokale superette gefinancierd.”

“Africa is coming”

“Als ik één ding heb geleerd doorheen dit hele avontuur, is het wel hoe verkeerd de Afrikaanse cultuur hier in het Westen wordt neergezet. We denken aan wildlife lodges, wax prints en vurige maskers, maar er is zòveel meer dan dat.  Klanten zijn verwonderd wanneer ze ‘schotse ruiten’ in mijn collectie terugvinden, maar ook dat is Afrika. Net als mobile banking, dat daar werd uitgevonden, of zoveel andere innovaties op het vlak van kunst, architectuur en design. Ik vind het interessant om Afrika voor de verandering eens niet te bekijken door een miserabele bril van burgeroorlogen, armoede en onderontwikkeling. Het leert ook hoe universeel bepaalde symbolen zijn: archetypische motieven als bolletjes, streepjes, kruisjes, ruiten en golfjes zitten in ons onderbewustzijn ingeprent en vind je terug over culturen over de hele wereld. Kijk naar Japan, kijk naar de aboriginals: het zijn oeroude motieven die we in de natuur terugvinden en vaak een volledig universum verbeelden. Dat verbaast soms: ik vroeg ooit één van de artiesten om een gorilla te “bodypainten” en hij kwam opdraven met een volledig wit geschilderde borst met daarover een breed, zwart kruis getekend. Het stond voor sterk, stoer, een blok: de mensen daar zijn in staat veel abstracter te denken dan wat ons vooroordeel ons influistert, enkel en alleen omdat ze niet dezelfde opvoeding als ons zouden hebben genoten. Eens ànders denken: het kan deugd doen!”